Перевод: с немецкого на все языки

со всех языков на немецкий

Со всех языков на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

zich opstellen

Толкование Перевод

1 aufbauen

aufbauen

I    〈onovergankelijk werkwoord; haben〉

1 gebaseerd zijn, steunen ⇒ uitgaan

♦voorbeelden:

1    auf festen Prinzipien aufbauen • op vaste principes gebaseerd zijn

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (op)bouwen

2 weer opbouwen, herbouwen

3 〈 figuurlijk〉 opbouwen ⇒ oprichten, tot stand brengen

4 promoten ⇒ vooruithelpen, voorbereiden

5 〈 figuurlijk〉 (op)bouwen ⇒ structureren, opzetten

6 baseren, doen steunen

7 〈 scheikunde〉 samenstellen ⇒ (om)vormen

♦voorbeelden:

1    〈 sport en spel〉 einen Angriff aufbauen • een aanval opzetten

eine Maschine aufbauen • een machine monteren

3    ich baute mir eine neue Existenz auf • ik bouwde (me) een nieuw bestaan op

5    ein gut aufgebauter Roman • een goed gebouwde, gestructureerde roman

7    Zucker zu Stärke aufbauen • suiker in zetmeel omzetten

¶    aufbauende Kritik • opbouwende kritiek

III sich aufbauen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 gebaseerd zijn, steunen ⇒ uitgaan

2 ontstaan, zich vormen

3 zich samenpakken

4 〈 informeel〉zich opstellen, gaan staan

5 〈 scheikunde〉samengesteld, opgebouwd zijn

♦voorbeelden:

2    da baut sich ein neues Tief auf • daar ontstaat, vormt zich een nieuwe depressie

3    schwere Wolken bauten sich auf • zware wolken pakten zich samen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > aufbauen
2 formieren

formieren

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 formeren

♦voorbeelden:

1    eine Mannschaft formieren • een ploeg samenstellen

II sich formieren 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich opstellen

2 zich aaneensluiten ⇒ zich organiseren

♦voorbeelden:

1    sich zu einem Zug formieren • een stoet vormen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > formieren
3 ordnen

ordnen

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ordenen ⇒ rangschikken

2 ordenen ⇒ regelen, afhandelen

♦voorbeelden:

1    seine Angelegenheiten ordnen • orde op zaken stellen

nach dem Abc ordnen • alfabetiseren

2    in geordneten Verhältnissen leben • onder geregelde omstandigheden leven

II sich ordnen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich opstellen, zich formeren

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ordnen
4 herstellen

herstellen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 herstellen ⇒ genezen

♦voorbeelden:

1    von der Krankheit kaum hergestellt • van de ziekte nauwelijks genezen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vervaardigen ⇒ produceren, fabriceren

2 tot stand brengen

3 hier (neer)zetten

♦voorbeelden:

1    Fernsehapparate herstellen • televisietoestellen fabriceren

maschinell herstellen • machinaal vervaardigen

III sich herstellen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈 informeel〉 gaan staan ⇒ zich opstellen

2 〈 figuurlijk〉 tot stand komen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > herstellen
5 gestalten

gestalten

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vormen, (een) vorm geven ⇒ inrichten, gestalte geven

2 organiseren

3 opstellen

♦voorbeelden:

1    den Abend frei gestalten • de avond vrij(elijk) invullen, besteden

etwas neu gestalten • iets reorganiseren, vernieuwen

2    ein Fest gestalten • een feest(je) organiseren

3    ein Programm gestalten • een programma opstellen

II sich gestalten 〈 wederkerend werkwoord〉

1 een vorm aannemen, zich ontwikkelen ⇒ worden, verlopen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > gestalten
6 Spalier

Spalier

〈o.; Spaliers, Spaliere〉

1 spalier ⇒ latwerk 〈 voor planten, bomen〉

2 haag, dubbele rij 〈 personen〉 ⇒ erehaag

♦voorbeelden:

2 ein Spalier bilden, Spalier stehen • zich in twee rijen opstellen, een erehaag vormen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Spalier
7 Stellung

Stellung

〈v.; Stellung, Stellungen〉

1 houding ⇒ positie, stand(je)

2 stand ⇒ stelling, positie, plaats

3 betrekking, positie ⇒ functie

4 positie, rang

5 houding, standpunt

6 〈 leger〉 stelling ⇒ positie

7 〈Oostenrijk; leger〉 keuring

♦voorbeelden:

2    etwas in Stellung bringen • iets in stelling brengen, opstellen

3    seine Stellung behalten • (a) zijn betrekking (be)houden; 〈 (b) figuurlijk〉 de baas blijven

in gehobener Stellung (tätig) sein • een hoge positie bekleden

4    gesellschaftliche Stellung • maatschappelijke positie

5    Stellung beziehen • een standpunt innemen

für jemanden Stellung nehmen • het voor iemand opnemen

gegen jemanden Stellung nehmen • zich tegen iemand keren, kanten

zu einer Sache Stellung nehmen • zijn houding, standpunt bepalen tegenover iets

6    〈figuurlijk; schertsend〉 die Stellung halten • op post blijven

in Stellung gehen • de posities innemen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Stellung
8 aufpflanzen

aufpflanzen

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 planten ⇒ opstellen, oprichten

2 opsteken, op het geweer steken

♦voorbeelden:

2 mit aufgepflanztem Bajonett • met de bajonet op het geweer

II sich aufpflanzen 〈 wederkerend werkwoord〉〈 informeel〉

1 zich posteren ⇒ wijdbeens gaan staan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > aufpflanzen
9 erarbeiten

erarbeiten

1 met werk, door werken verdienen

2 zich (door studie) eigen maken

3 opstellen, uitwerken

♦voorbeelden:

3 einen Plan erarbeiten • een plan uitwerken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > erarbeiten

См. также в других словарях:

Janus Dousa — [Jan van der Does] lord of Noordwyck (December 6, 1545 October 8, 1604), Dutch statesman, historian, poet and philologist, the first Librarian of Leiden University Library and the defender of Leiden, was born at Noordwijk, in the province of… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на все языки

zich opstellen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на все языки

zich opstellen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: